Inhoud lezing (transcript door Maarten Rensen)
Een beeld uit het verleden: 1687. Een grote gebeurtenis in Rotterdam. Koningin Maria Sofia van Portugal, kort daarvoor (met de handschoen) getrouwd met koning Pedro II komt per schip door Rotterdam op weg naar haar echtgenoot in Portugal. Zij ontscheept echter niet in Rotterdam. Eerst in Delfshaven stapt ze over op het jacht van de stadhouder Willem III, om vervolgens verder te varen naar den Briel, waarna met een Engels fregat doorgereisd werd naar Portugal. Ook hier veel festiviteiten en muziek. Voorwaar, een internationaal gebeuren van belang. Maar in tegenstelling tot Rotterdam waren er geen uitgelopen prominenten: Delfshaven had geen prominenten. Delfshaven was een belangrijk decor maar niet meer dan dat: een onderdeel van Delft en daarmee een “quantité negligeable”.
Terug in de tijd: naar de middeleeuwen. De politiek was niet, zoals heden ten dage, gericht op gelijke rechten maar juist op het maken van verschil: steden streefden naar het verkrijgen van privileges van, in dit geval de graaf van Holland. Delft had al sedert de 13e eeuw stadsrechten, naast Dordrecht en Geertruidenberg. In 1340 verwierf ook Rotterdam stadsrechten. Vervoer ging grotendeels via het water. Er waren twee noord-zuid routes in het graafschap, de ene langs de Amstel, Gouwe en de Ijssel, de andere langs de Vliet en de Schie via Delft en Overschie naar Schiedam. Behalve stadsrechten kreeg Rotterdam toestemming om vanaf de Schie bij Overschie een kanaal te graven naar de Rotte (de Rotterdamse Schie), waarmee Rotterdam direct aan de noord-zuid verbinding kwam te liggen. Hier was de stad Delft niet blij mee: ze hadden en bloeiende industrie (bier en laken) maar geen mogelijkheden dit via een eigen verbinding met de Maas te exporteren: ze waren afhankelijk van Schiedam of Rotterdam.
In 1389 kreeg Delft van graaf Aelbrecht van Beieren (ook graaf van Holland) toestemming tot het graven van de Delfshavense Schie, van Overschie naar de rivier, om daar een eigen haven aan te leggen: Delfshaven. Rondom de sluis die in Schielands Hoge Zeedijk gebouwd werd ontstond een nieuw stadje, of stad naar de toenmalige begrippen. Die haven was een succes, niet alleen voor handel en transport maar ook voor visserij. Al in de 15e eeuw werd en tweede haven gegraven. In 1488 werd Delfshaven nagenoeg volledig platgebrand door Jonker Frans, die vanuit Rotterdam in die periode de hele regio terroriseerde, een tegenslag die binnen enkele decennia overwonnen werd. Het succes van Delfshaven werd hiermee zelfs bedreigend voor de moederstad. Delft voelde zich dus genoodzaakt beperkende maatregelen te treffen tegen een te snelle groei van Delfshaven.
Vooral toen een grote brand in 1536 Delft grotendeels verwoestte werd woningbouw en vestiging van bedrijvigheid in Delfshaven ernstig beperkt. Een treffend voorbeeld hiervan is het VOC-Zeemagazijn: dit is niet, zoals je zou mogen verwachten, een pakhuis, stapel- en handelsplaats van goederen verworven via de internationale handel. Die handel (en daarmee de verdiensten) moest en zou plaatsvinden in Delft. Het zeemagazijn was slechts bedoeld om de VOC-schepen de bevoorraden.
De opstelling van Delft om Delfshaven kort te houden had een verstrekkend effect: kerkelijk viel Delfshaven ook onder Delft. Toen een dominee, – we hebben het inmiddels over 1638 – , was overleden en door de stad Delft een nieuwe predikant werd aangesteld voerde een deel van de bevolking van Delfshaven actief oppositie. Deze opponenten werden in eerste instantie “ontpoorterd” (hun rechten ontnomen als ingezetene van een stad). Dit besluit is later wel teruggedraaid maar toen was het leed al geschied: De opponenten waren al in overleg met Rotterdam en met hulp en ondersteuning van die kant (grond, belastingvoordelen, subsidies) vertrok op een nacht ongeveer de helft van de Delfshavense haringvloot naar Rotterdam.
tekst gaat verder onder de foto
|